Daguerreotype (1850)

Ik ben een schim. Door al de jaren
heb ik echt heel wat afgedwaald.
Een keer heeft zonlicht me vertaald
en ben ik in de tijd gevaren:

daar kreeg ik vingers, ogen, haren
en bleef voor even meer bepaald
— tot mij de dag had ingehaald
waarop geen nachten over waren.

Ik ben verbleekt. Ik was maar even;
ik hoorde haast het klikje niet.
Dat ogenblik, dat heette leven:

het woei als ruisen door het riet,
riet, dat allang is weggedreven.

Wellicht dat iemand het nog ziet.