Diep in mijn foontje woont een dwerg.
Ik zie haar niet maar in mijn oren
kan ik soms wel een hartslag horen,
de eigen ruis, dus niet zo erg
dat het de dachtengang zou storen.
Ik weet dat ik haar soms wat terg,
wat haastig in de broekzak berg,
te welbewust haar ping wil smoren
maar als ik naar het schermpje delf
om daar spontaan een tekst te tikken
dan danst ze als een letterelf
een snoer van vlugge vingerflikken.
Zo blijf ik veilig bij mijzelf:
van vreemde dwergen zou ik schrikken.
