Hoe kan ik over lente schrijven?
Ik ben gewoon een paardenbloem!
Dus als ik al die bloeiers noem
komt gauw de afgunst bovendrijven:
het anemoontje oogst meer roem,
het speenkruid zal wel schattig blijven,
de eerste krokus kon beklijven
en fluitekruid wekt hommelzoem —
maar ik? ik word straks ragebol,
een pluizenpol. Mij plet je, gruis je.
Ik dwarrel weg. Ik eindig hol.
Ik ben geen vlinder maar een muisje:
wie schiet er nu van onkruid vol?
En dit sonnet, dat is een pluisje.
