Die laatste danser ziet jou niet.
Geen mens meer die hij nog kan voelen.
Hij botst op omgevallen stoelen,
blijft wankel tasten naar het lied
dat in de schemer rond blijft woelen,
rond leegte die geen ruimte biedt.
Hij deinst nog weg, weg van verdriet:
zijn deinen blijft de droom bedoelen
van warme wang en luchtig sjansen
naar zwoel gekroel, van één te zijn
met bonkparfum en schitterkransen
in roezemoes van wolken wijn —
maar hoe moet je met schaduw dansen?
Zijn handen graaien rond in pijn.
