Bijna stil

Het laatste licht was licht genoeg
om weg te drijven op het water.
Er ruiste iets. Maar geen geklater,
geen wind die door de bomen joeg.

Alleen, heel even nog, gesnater —
een eend die met de vleugels sloeg,
die roffelend een ander vroeg:
kom je nog mee of kom je later?

Onhoorbaar schoof de schemer aan,
begon het groen naar grijs te neigen,
het blauw haast glazig neer te slaan,
het goud een zilverzweem te krijgen.

De verre ruis bleef verder gaan;
ik hoorde hier mijn eigen hijgen.