Een kat gleed ruisloos langs gewas.
Ze tikte heus niet met haar klauwen:
een nagelklik zou haar berouwen.
Bevallig rondde ze een plas.
Ze rekte zich — zoals soms vrouwen
aan tafel reiken naar hun glas —
en dook dan roerloos in het gras,
de rug tot hoepeltje gevouwen.
Een snelle sprong, een krijsballet
dat felle piepjes deed vergruizen
en zie: een weerloos knauwpakket.
Ze kwam het fier naar hier verhuizen
en ging zich likken in mijn bed.
Daar liggen duizend dode muizen.
