In groen licht ga ik bijna licht
per zandschoen over gruizelpaden
in zonnezoem langs fluisterbladen.
Er fluiten vogels, ver uit zicht.
Vlakbij mijn voet zie ik iets waden —
een rups, een harig scharrelzicht
door veertien pootjes aangericht
verdwaald op zoek naar windseldraden.
Ik leg haar veilig onder struiken
waar rubberzool of snavelploeg
het prille wezen niet kan fnuiken:
straks fladdert wat ze in zich droeg.
Ach, kon ik zelf ooit zo ontluiken!
Maar ik ben hier. Dat is genoeg.
