Ik liep naar buiten waar de zon
zich rolde door de onderstruiken
om langzaam dieper weg te duiken,
een gloeisel dat verbleken kon.
Hoog in de hemel dreven pruiken
waarachter iets van glas begon.
Daar trok een ganzenbataljon
met schorre gak naar einderfuiken.
En langs het water hier beneden
in donkergroen en grijzer blauw
kwam trage schaduw aangegleden.
Ik wist dat nevel rijzen zou
zodra het licht was moegestreden:
ik zag de eerste zweem van kou.
