Wel duizend gangen en vertrekken.
En heel veel muren. Alles wit
gestuukt — zo strak, zo in gelid
als om een schijn van rust te wekken.
Toch werd de tijd hier omgespit.
Die kolkt nu rond de lege plekken.
Eens hingen daar de gekste bekken,
gestold gestald, fel uitverhit
tot kleurige glazuurfiguren.
Nog liggen scherven, uitgedoofd,
verloren in een hoek te gluren.
Soms droom ik dat een draak mij klooft:
maar moest ik dat ooit echt verduren?
Dat weet ik niet. Is uit het hoofd.
