Ik ben een gele vogel. Zweef
ver boven grasgroen, waaiwuifbomen,
scheer over waterbruisvalstromen,
ik zeil langs heuvels, ja ik leef
ik vlieg ik wieg de verste dromen
ik drijf op wind zwenk zwierig scheef
vaar langs de wolken die ik schreef
kan zomaar aan de hemel komen —
ineens zie ik wat streepjes gloren.
Nu schrik ik van mijn stijve nek
en van de piepjes in mijn oren.
Plots weegt het zwaar, dat beddedek.
Ik sta maar op. Ga koffie scoren.
Toch blijf ik gele vogel. Gek.
