De blues van wanneer

Te horen hoe je ziel ging zingen
wanneer die zingers zongen. Wild
en rafelig, dan weer verstild,
ja hoe ze beukten flinters vingen

van tinkelglas op bonzend vilt
de knal van snaren lieten springen
en smart uit lappen kwamen wringen,
hoe heel je droom werd uitgegild.

Hun diepste dromen liepen fout:
een overdosis slaapgeheimen.
Zij gingen jong. Gaan wij dus oud?

Kon ik de brokken nog maar lijmen!
Wat warm klonk, maakt ook koud:

hoe zal het ongerijmde rijmen?

Women Singing II, door Willem de Kooning (1966)