Dag Tinkeltinkeltinkelbel!
Hoe konden wij elkaar vergeten?
We waren ooit van wolk bezeten,
we dansten rond, we hadden snel
dat hapje uit dat oor gebeten,
zo’n vlindervinderkinderspel,
en ja we wiedewisten wel
geen vleugels kunnen eeuwig heten —
en nu, in vreemde herfstgetijden,
nu drijven we weer langs elkaar,
als blaadjes die door beekjes glijden.
Het rare is, het is niet raar
al heeft de tijd ons lang gescheiden:
weer tinkel jij me tovenaar.
