De moeheid maakt ons oude koeien,
te zwaar om vlot weer op te staan
nog fris door huppelgras te gaan,
te stoeien, lekker luid te loeien —
geen koe kan het moeras ontgaan
van poepen drabbig modderknoeien
waar plasjes dampend blijven vloeien
waar wolken vliegen je verslaan;
de moeheid maakt het hijgen trager
de tong tot last waaraan men sjort
de warrelwankel nog wat vager:
het brein is domweg ingestort.
Op zulke koeien wacht de slager.
En wij? We weten wat het wordt.
