Ik zit. Ik zie nog wat ik zag.
Het bloemenhoofd, de ruggengieters,
de zerkenzaag, de sodemieters:
de nacht bescheet brutaal de dag.
Ik weet wel wat die kleurverschieters
bedoelden met hun druiperslag;
maar als het klopt dat alles mag
waar bleven dan de minnegieters?
Waarom mocht ik niet even schreeuwen?
Waarom toch fluistert iedereen?
Waarom begin ik hier te geeuwen?
De mooiste kunst blijkt algemeen.
Ik laat de bruinste suiker sneeuwen
juist waar het wolkje melk verdween.
